H8. Apologeticum
De christenen lijden onder onrechtvaardige haat en vervolging. In een proces kunnen ze zich niet verdedigen. Toch willen de christenen zich verdedigen, en er ontstaat een gewoonte om dat te doen door middel van verweerschriften, de zogenaamde apologieën. De eerste is geadresseerd aan Hadrianus, de keizer tussen 117 en 138. Daarna zijn er nog vele gevolgd, sommige hebben we terug gevonden, sommige niet. Een aantal daarvan was inderdaad gericht aan de keizer, en misschien zijn die ook wel aangeboden aan de keizer. Miltiades is de eerste die zijn apologeticum richt aan de provinciebestuurders. he has addressed a defence of the philosophy which he followed to the rulers of this world.1 De rulers of this world zijn dus de gouverneurs van de provincie, waarvan we al eerder zeiden dat die de echte macht hadden in een provincie. Daarmee is nog niet gezegd dat zijn verweerschrift ook echt naar de gouverneur is opgestuurd. Tertullianus richt zijn apologeticum aan de machthebbers van het Romeinse rijk, die voor allen zichtbaar op een verheven plaats, bijna op het hoogste punt van de stad(…) zetelen2 In de Latijnse tekst staat er romani imperii antistites en met dat laatste woord worden de stadhouders bedoeld, het is een plechtige, sacrale term die hij hier gebruikt. Het hoogste punt van de stad, daarmee bedoelt hij het Capitool. Elke kolonie had in navolging van Rome haar Capitool op het hoogste punt van de stad. In Carthago lag het op de heuvel Byrsa. Toch gaat iedereen ervan uit dat Mohrmann betwijfeld of apologeticum ook echt is opgestuurd naar de gouverneur. Dit zou alleen een stijlvorm zijn, net als de pleidooi vorm.3 Barnes zegt dat het geschrift zich op meerdere plekken richt tot de gehele hoogopgeleide klasse.4 Het effect van dit geschrift op de heidenen is niet enorm geweest. De vervolging ging gewoon door. Noord afrika bleef een provincie van martelaren. Maar voor de christenen heeft dit geschrift zeker een verschil gemaakt. De machtige woorden en zelfverzekerdheid waarmee Tertullianus zijn geloof verdedigd, zijn goed voor het zelfvertrouwen van de christenen. Hun geloof is niet alleen een gevoel, maar ook feitelijk is er genoeg om op te staan. De logica en filosofie sluiten het christendom niet uit.
Dit indrukwekkende werk is niet zomaar tot stand gekomen. Al eerder noemde ik ad nationes, aan de heidenen. Dit is een van de eerste boeken van Tertullianus, en hierin slingert hij vol emotie klachten, verwijten op de heidenen af. Hij valt ze aan, met een veelheid aan argumenten, maar zonder mooie compositie. Apologeticum is veel meer een gepolijst werk, waar veel tijd in is gestoken, en waarin hij ook het christendom verdedigd, naast dat hij de heidenen aanvalt. Ook is het qua vorm heel mooi. Het heeft de vorm van een pleidooi voor de rechtbank. Qua structuur zie je dan ook de Exordium (inleiding), Propositio (thema), Preamuntitio (voorafgaande verdediging tegen wettelijk bezwaren of vormfouten), Refutatio (weerlegging) en afsluitend het Peroratio. In hoofdstuk 7 noemde ik naast ad nationes nog een werk wat apologetisch van karakter is. De testimonio animae, het getuigenis van de ziel. Dit gaat dieper in op een thema wat al genoemd word in apologeticum o getuigenis van de ziel, die van nature christinne is5. De ziel herkend de Heer haar God vanzelf.
Monceaux heeft een poging gedaan om vanuit het perspectief van een heidense magistraat apologeticum te lezen. Hieruit kwam de conclusie dat Tertullianus zich vaak plaatst op het standpunt van de christenen. En dat heidenen het vaak niet kunnen accepteren of begrijpen. Een voorbeeldje: dat Tertullianus het heidendom aanvalt, is in tegenspraak met de bewering dat de christenen ongevaarlijke en loyale burgers zijn. Ook is Tertullianus net zo kort door de bocht tegen de heidense godsdiensten, als de heidenen voor de christenen waren. Zijn onderzoek is niet altijd even diepgaand. Mohrmann zegt: heel dit vurig betoog is in denkwijze en in taal zo door en door christenlijk, dat ik mij niet aan den indruk kan onttrekken, dat het – niettegenstaande de fictie van het pleidooi en van de adressering aan de stadhouders – niet slechts voor de heidenen, maar ook, en vooral voor de christenen geschreven is.6
Rechtspraak
Tertullianus leeft nog in het tijdperk waarin hij zich moet verweren tegen allemaal aanklachten die nergens op gebaseerd zijn. Deze beschuldigingen worden niet onderzocht, maar de christenen wel veroordeeld. Deze paradoxale situatie wordt door Tertullianus aangekaart. De overheid is niet geloofwaardig. De opdracht, zoals verwoord door Trajanus, is dat christenen niet opgespoord mogen worden. Dit duidt erop dat de christenen onschuldig zijn. Maar ze moeten wel veroordeeld worden! En daaruit kan je concluderen dat ze wel schuldig zijn. Rechtspraak, waarom brengt gij u zelf in verlegenheid? Indien gij veroordeeld. Waarom spoort gij dan ook niet op? Indien gij niet opspoort, waarom spreekt gij dan ook niet vrij?7 Maar de proconsul onderzoekt dit soort zaken niet. Het is zelfs de gewoonte om christenen te martelen om ze te laten ontkennen. Iemand zelf: ‘gij vraagt mij, of ik een christen ben, ik ben een christen. Waarom foltert gij mij zo, om een onwaar antwoord te krijgen?8 De bekentenis ‘ik ben christen’ is genoeg om veroordeeld te worden voor allemaal misdrijven. Het zou voor een proconsul toch veel eervoller zijn om de zaak uit te zoeken? Welke roem zou die stadhouder oogsten, die iemand zou ontdekken die al honderd kleine kinderen had opgegeten9 Een misdadiger is makkelijk te herkennen. Er zijn een aantal aspecten aan zijn gedrag, waarin hij heel voorspelbaar is. Maar de christenen gedragen zich helemaal niet zo! Misdadigers willen verborgen blijven, zij vermijden het, zich te vertonen, worden zij betrapt, dan zijn zij onzeker, als zij beschuldigd worden , ontkennen zij, zelfs op de pijnbank bekennen zij niet gemakkelijk en lang niet altijd. Als zij definitief veroordeeld zijn, treuren zij. (…) maar wat van dien aard ziet men bij de christenen? Geen christen schaamt zich, geen christen heeft berouw(..)als de christen word aangebracht, dan juicht hij, als hij beschuldigd wordt, verdedigt hij zich niet, als hij ondervraagd wordt, bekent hij zelfs uit eigen beweging, als hij veroordeeld wordt, spreekt hij een dankzegging uit.10 Die dankzegging slaat op het gode zij dank, wat terug te vinden is in o.a. de akten van de martelaren van scilli en de passio perpetua. Een christen is geen misdadiger, en dat erkennen de Romeinen zelf al door hun houding, ze durven geen onderzoek te doen, en gedragen zich niet in overeenstemming met het strafrecht. Dat dit ingaat tegen alle logische ideeën van rechtspraak is een belangrijk punt voor Tertullianus. Ouderwetse dingen die niet meer kloppen, moeten veranderd worden, en hij geeft hierbij een hele lading aan voorbeelden waarbij de wetten verouderd waren, en vervolgens vervangen zijn. Het feit dat de Romeinen nog niks gedaan hebben aan de regelgeving omtrent het vervolgen van christenen, wijst erop dat er niet op grondslag van logica wordt vervolgd. De grondslag van de vervolging is haat. Dit is de eerste grief, die wij tegen u uiten: de onbillijkheid van den haat tegen den naam christen.11
Beschuldigingen
Na deze algemene inleiding en tevens beschuldiging, richt Tertullianus zich vol spot tegen de beschuldigingen zelf. Prachtig is het sarcasme waarmee hij deze behandeld. Neem nou bijvoorbeeld de beschuldiging van incest. Als het zo is dat dat erbij hoort om christen te worden, hoe kan dan iemand christen worden die geen familie heeft? Bovendien schetst hij een beeld van hoe het eraan toe zou gaan op een christelijke bijeenkomst. Je moet precies uittellen hoeveel stoelen verder je moeder of zuster zit, en meer van dat soort praktische uitwerkingen. Hij laat zien dat de beschuldigingen nogal belachelijk zijn. Ook is er nog nooit iemand geweest die een christen betrapt heeft Dagelijks worden wij belegerd, dagelijks worden wij verraden, zelfs in onze eigen vergaderingen en bijeenkomsten. Maar wie heeft op die wijze ooit een huilend kind verrast? Wie heeft de bloedige monden van deze Cyclopen en Sirenen (bedoelt zijn natuurlijk de christenen) zo als hij ze gevonden had voor de rechter bewaard?12 Bij het verhaal van de ezelskop, verwijst Tertullianus naar de oorsprong. Het verhaal is afkomstig van Tacitus, die schrijft over de joden. Maar Tacitus verteld ook dat Cn. Pompeius toen hij in de tempel in Jeruzalem was, nergens een beeld heeft aangetroffen. Hieraan verwant is het idee dat de christenen het beeld van een kruis vereren. Hier wordt Tertullianus weer sarcastisch, en zegt dat de goden van de Romeinen in elk geval een goede smaak hebben, aangezien de vele legertekens ook de vorm van een kruis hebben. Maar er is onlangs in deze stad nog een nieuwe uigave van onzen God verschenen, sinds een deugniet, iemand die zich verhuurt, om de wilde dieren op te hitsen, een afbeelding tentoongesteld heeft met dit opschrift: De God der Christenen, Onokoites. Deze had ezelsoren, een hoef aan een voet, hij droeg een boek en was gehuld in een toga13. Onokoites betekend ezelsjong. Gelukkig kunnen de christenen hierom lachen. En deze beschrijving doet denken aan een afbeelding die in 1856 op de Palatijn als graffito gevonden is, de zogenaamde spotcrucifix. Maar, met enig logisch nadenken kom je een eind, en Tertullianus wijst dan ook net zo hard terug naar alle Egyptische goden, wezens als Anubis, Pan en de satyrs.
Wat hij ook doet, is de beschuldigingen terugkaatsen. Zo beweert hij dat de heidenen zelf kinderen offeren. Dat dat vroeger gebruik was, en nu nog zo gebeurt.14 Dit steunt waarschijnlijk niet op diepgaand onderzoek, en Tertullianus is hier net zo kort door de bocht als de heidenen tegenover de christenen. En als we het toch over kinderen hebben. Jupiter zelf moet ook wel een christen zijn, er is bloed nodig voor zijn offers, en hij is als enig kind ontkomen aan de eetlust van zijn vader. Het verhaal gaat namelijk dat Chronos/Saturnus zijn kinderen opat uit angst dat een van hen hem zou overheersen. Tertullianus laat zien dat hij goed op de hoogte is van de mythologie, en dat mag je ook wel van hem verwachten, gezien zijn opvoeding.
Demonenleer
Zoals we bij Celsus al zagen, is de identiteit van God/de goden een belangrijk punt. Tertullianus valt dan ook niet alleen de heidenen aan, maar verdedigd ook zijn geloof, en legt dat uit. Als antwoord op de beschuldiging van atheďsme (het niet vereren van de goden), antwoord hij dat er geen goden zijn. Als er goden waren dan zouden de christenen ze vereren, maar het zijn demonen, die geen verering waard zijn. Het is de geest met de natuur van daemonen en gevallen engelen die, onze vijand wegens zijn breuk (met God) en zijn afgunst op ons wegens de genade, die God ons schenkt, tegen ons strijdt van uit uw geesten15. Kortom, de demonen zijn tegenstanders van God, en daarmee tegenstanders van de christenen. Deze demonen zitten in de geest van de Romeinen, en van daaruit strijden ze tegen de christenen. Dit zijn nogal heftige beschuldigingen, maar ze gaan recht in tegen de ideeën van Celsus. De demonen zijn dus opstandig tegen God, en daarom mogen ze niet vereerd worden. Het belangrijkste argument voor de stelling dat de goden eigenlijk demonen zijn, is een praktische casus, en geen filosofisch geredeneer. De Romeinen maakten onderscheid tussen ‘bezeten door een god’ of ‘door een demon bezeten’. Tertullianus zet hierover de christelijke exorcist. Laat zich hier terstond voor uw tribunal een man vertonen, van wien het vaststaat, dat hij door een daemon bezeten is: wanneer een willekeurige christen deze beveelt te spreken, (door de mond van de bezetenen) dan zal hij zowel bekennen, een daemon te zijn – wat waar is - alsook bij een andere gelegenheid te verklaren, een god te zijn- hetgeen onjuist is. Laat men nu eveneens iemand doen optreden van hen, die, naar men meent, door een god bezeten zijn (…) als zij niet toegeven dat zij daemonen zijn, terwijl zij het niet wagen tegenover een christen te liegen, dan moogt gij terstond het bloed van deze christen vergieten.16 De demon geeft dus toe dat hij een demon is, maar ook wel eens voor god speelt. De god geeft toe dat hij eigenlijk een demon is. En zo is het bewijs rond. De Romeinse goden zijn eigenlijk demonen. In onze tijd klinkt dit heel raar. Sowieso het idee dat er zoiets bestaat als ‘demonen’ is niet echt deel van onze wereld. Toch is dit iets wat in die tijd niet eens door de atheďsten werd bestreden. Plato, een van de grootste filosofen die wij nu als voorganger zien voor onze moderne rationele gedachten, geloofde in demonen.17 Dat de goden eigenlijk demonen zijn is ook heel logisch. Op de marktpleinen zijn er tovenaars die hun kunsten vertonen met behulp van magie en demonen. Deze laten jongelingen onder hypnose orakelen, en laten tafels spreken. Eigenlijk, zo zegt Tertullianus, doen ze precies hetzelfde als de goden!
Oorsprong der demonen
De grieken kende Daimones als lagere godheden, geesten die zowel goed als slecht konden zijn. Dit is een kenmerk van de animistische natuurreligie. Deze demonen kunnen mensen en voorwerpen in bezit nemen. Deze voorwerpen of mensen zijn dan ‘bezeten’. Vaak werden deze demonen ook als de geesten van de overledenen beschouwd. De Romeinen kende demonen onder de naam Numina (enkelvoud is Numen). De bevolking vereerde deze geesten dus opdat zij de gemeenschap zouden beschermen en voor een goede oogst zouden zorgen en om te vermijden dat zij onheil zouden brengen. Na verloop van tijd begonnen de Numina ook specifieke taken te krijgen. Zo heet de numen van de rivier Tiber, Tiber. Ook andere Numina kregen een naam. Terminus voor de grensstenen bijvoorbeeld. Met de opkomst van het “klassieke pantheon” verdwenen deze demonen/numina steeds meer van het toneel. Toch werden ze door het volk vaak nog vereerd. Vooral de huisgoden bleven populair. Christenen zagen demonen als kwade geesten, die enkel slechte invloed konden hebben, maar weldegelijk invloed hebben op mensen.
toch mensen?
Ook huldigt Tertullianus de stroming van de historisch rationalistische verklaring der mythen. Deze beweging begint bij Euhemerus van Messena rond 330 BC. In het kort komt het erop neer dat de goden vroeger mensen waren, die door hun voortreffelijke leven vergoddelijkt zijn. (geen enkele auteur heeft) over Saturnus iets anders verkondigd dan dat hij een mens was. Wat verder de feitelijke bewijzen aangaat, nergens vind ik meer betrouwbare bewijzen dan in Italië zelf, waar Saturnus zich, na vele omzwervingen (..) gevestigd heeft. (…) Maar als Saturnus een mens is, dan stamt hij ook van een mens, en daar hij van een mens stamt, is hij niet de zoon van Hemel en aarde.18 Maar als wees wilde hij dat vast graag horen. Toch moet deze Saturnus door iemand tot god gemaakt zijn, want dat kan hij niet zelf gedaan hebben. Als er iemand is die goden gemaakt heeft, dan heeft die dat gedaan omdat hij hulpjes nodig had, en is hij zelf onwaardig. En kan hij nooit het volmaakte heelal gemaakt hebben. Er zijn geen goden, wat immers uw goden betreft, ik zie slechts namen van enige doden uit den ouden tijd, en ik hoor verhalen en ik begrijp hun cultus uit die verhalen.19 Vervolgens gaat Tertullianus ook hier logisch kijken naar religieuze zaken. De heidenen beledigen de goden zelf. Dat doen de christenen helemaal niet. Stel dat de goden echt goden zijn, dan stoot je er altijd wel eentje voor het hoofd. Zodra je een stad inneemt, vernietig je een heiligdom van een stad, dus zal de god zich tegen je keren. Bovendien zijn het wel rare goden, als ze geld vragen voor de toegang van hun heiligdom. De Romeinen wilden nog wel eens toegang vragen voor de tempel. Een ander dingetje. De mensen zijn de baas van de goden. Zo is de Pater familias de baas van de huisgoden. In die functie is de keizer dus de baas van de goden. De keizer is immers de Pater familias van het rijk. Maar als de keizer sterft, wordt hij vergoddelijkt, en daarmee gelijkgesteld aan de goden. Hij daalt in status!20 In een van de eerste hoofdstukken haalde ik octavius van Minucius felix aan. Daar werd verdedigd dat Rome zo groot is geworden door de steun van de goden. Tertullianus kent dat argument en verwerpt het. In het begin, toen de grondslag werd gelegd voor het succes van Rome, was de godsdienst sober, de riten waren armelijk, men kende nog geen Capitool, enzovoort. Het is derhalve niet juist, dat de Romeinen eerder godsdienstig dan groot waren en dus zijn zij niet daarom groot, omdat zij godsdienstig waren. 21 Tertullianus concludeert dus over de Romeinen dat gij zijt godsdienstige mensen, die het heil zoekt, waar het niet is, het vraagt van hen, die het niet kunnen geven, met voorbijgaan van Hem, van wie dit afhangt, mensen, die bovendien hen vervolgd, die weten, hoe dit heil te vragen, die het ook kunnen verkrijgen, omdat zij weten hoe het te vragen.22
Keizerverering
Een van de officiële aanklachten was majesteitsschennis. De christenen vereren de keizer niet. Op het moment dat een christen opgepakt wordt, moet hij offeren voor de genius van de keizer. Dat hierbij dwang gebruikt wordt, kan nooit kloppen, volgens Tertullianus. Als je offert aan de goden, dan doe je dat om ze gunstig te stemmen. Dat is dus een vrijwillige daad, en die kan nooit tot stand gebracht worden door dwang. Maar een weigering tot offeren tot de genius van de keizer, is dus strafbaar. Tertullianus vergelijkt dit met meineed. Als iemand gezworen heeft onder aanroeping der goden, strafte men meineed niet. Dan zouden de goden zelf de belediging wreken. Als iemand echter bij de genius van de keizer gezworen had, werd dit als een belediging van de keizer opgevat, en was het majesteitschennis. De Romeinen hebben meer eerbied voor hun keizer dan voor hun goden. Bovendien is offeren niet tot heil van de keizer, omdat goden geen heil kunnen verlenen. Het zijn immers demonen, met kwade bedoelingen. De keizer staat hoger dan de goden. Tertullianus speelt al eerder met dit idee, maar het gaat nog verder ongetwijfeld zouden zij in dat geval in de eerste plaats hun beelden, afbeeldingen en heiligdommen beschermen, welke – naar ik meen – veilig zijn dank zij de soldaten der keizers, die hen bewaken. Maar ik geloof dat het materiaal zelf waarvan zij gemaakt zijn, ui de mijnen der keizers komt en dat de tempels in hun geheel bestaan bij de gratie des keizers. En tot slotte: vele goden hebben den toorn des keizers ondervonden als zij ook zijn genade ondervonden hebben door een schenking of door het verlenen van een voorrecht, dan steunt ook dat onze bewering. Immers hoe is het mogelijk, dat zij, die zelf in de macht des keizers zijn, aan wien zij zelfs geheel toebehoren, het heil des keizers in hun macht hebben, zodat zij datgene zouden kunnen verlenen, wat zij veeleer zelf van den keizer zouden kunnen ontvangen23. De genius van de keizer is, zoals ik in hoofdstuk 4 al aangaf, een geest. Dit is een demon, volgens Tertullianus. Je kan er als christen dus niet aan offeren, want daarmee zou je de afgod eren. Je kan wel voor de keizer bidden. Sterker nog, dat is een opdracht, voor de christenen. Zo bidden wij steeds voor alle keizers om een lang leven, om een regering vrij van zorgen, om de veiligheid van hun huis, om dappere legers, een trouwen senaat, een rechtschapen volk, om rust voor de wereld, kortom om alles wat een mens en een keizer wensen kan, dit kan ik van niemand anders afsmeken dan van Hem, van wie ik weet, het te zullen ontvangen.24 Deze houding is ook heel bijbels. Tertullianus heeft een sterke basis. Hij verwijst hier dan ook naar. Als de Romeinen niet geloven wat hij schrijft, laat het ze dan maar checken. Lees het maar na, je kan vast wel aan een bijbel komen, en daar staat het echt. Bijvoorbeeld in Mattheus 5, in de bergrede: Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.” 44 En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen, 45 alleen dan zijn jullie werkelijk kinderen van je Vader in de hemel. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen of Bid voor alle koningen en gezagsdragers, opdat we rustig en ongestoord kunnen leven, in alle vroomheid en waardigheid.25 Bovendien moet een christen de overheid gehoorzamen. Iedereen moet het gezag van de overheid erkennen, want er is geen gezag dat niet van God komt; ook het huidige gezag is door God ingesteld26 Herinner allen eraan dat ze overheid en gezag moeten erkennen en gehoorzaam moeten zijn, bereid om altijd het goede te doen,27 Opvallend is wel dat Tertullianus duidelijk aangeeft dat de keizer een mens is. Verderop gaat hij daar dieper op in. De keizer werd in die tijd al tijdens zijn leven met deus aangesproken, maar pas na zijn dood vergoddelijkt. Want ik zal de keizer geen god noemen, zowel omdat het mij onmogelijk is, te liegen, alsook omdat ik hem niet wil bespotten en omdat hij ook zelf geen god genoemd wil worden, als hij een mens is, dan is het voor hem als mens van belang, God den voorrang te geven. Laat het hem dan genoegen zijn, keizer genoemd te worden ook deze titel is verheven en hij wordt door god gegeven. Iemand die hem god noemt, ontkent, dat hij keizer is hij kan geen keizer zijn, tenzij hij mens is. Ook als hij bij den triomftocht op den hogen staatsiewagen staat, wordt hij er aan herinnerd dat hij mens is: dan roept men immers achter hem: ‘zie om, denk eraan dat gij een mens zijt. 28
Andere beschuldigingen
Naast de drie bovengenoemde aanklachten, waren er nog tal van dingen waarvan de christenen beschuldigd werden. Tertullianus neemt een heel aantal daarvan mee in zijn betoog. Hierbij probeert hij niet zozeer de beschuldiging te weerleggen, maar wel de belachelijkheid ervan te laten zien. In hoofdstuk vier haalde ik het verbod op gilden aan. Tertullianus laat zien dat het christendom geen gilde is, die onder het verbod van Trajanus (en anderen) vallen. De reden voor dat verbod was namelijk dat men wilde voorkomen dat de staat in partijen opgedeeld zou worden. En dat die gilden een politieke betekenis zouden krijgen, en de volksvergaderingen zouden verstoren. Bovendien, het idee dat alle rampen afkomstig zijn van de christenen, omdat de goden zich tegen de samenleving keren, of door magie, is onzin. Er waren ook al rampen voordat het christendom bestond. Een wat groter punt van Tertullianus is een punt wat we al eerder terugzagen bij Celsus. De heidenen beweren dat de christelijke ethiek niet nieuw is, en dat de filosofen dat allemaal al eerder gezegd hebben. Maar, als dat zo is, waarom worden de christenen vervolgd, en de filosofen niet? Vervolgens blijkt uit voorbeelden van Tertullianus dat de filosofen misschien mooie praatjes hebben, maar er niet maar leven. De christenen zijn weldegelijk anders, ze houden zich namelijk aan de deugdelijke regels. Sterker nog, de filosofen hebben God nooit gevonden. Ze twisten onderling nog, en hebben allemaal andere ideeën over de natuur van God, dus kunnen ze hem nog niet gevonden hebben. De leer van de filosofen is vals, en ze is ingegeven door geesten der dwaling ons bekend als demonen29. Hier trekt hij een hele scherpe lijn tussen de filosofen en de christenen, terwijl andere apologeten dat nooit zo deden. Dat de filosofen wel ideeën hadden die op de ware christelijke leer leken, verklaard Tertullianus door het feit dat de filosofen uit de bijbel putte voor hun ideeën. Voor het nieuwe testament gaat dat maar gedeeltelijk op, maar het oude testament wordt door Tertullianus net zogoed op handen gedragen. De dood is een overwinning. Als een christen vermoord wordt om zijn geloof, is dat een overwinning. Hiervoor laat hij zien hoe heidense goden en belangrijke mensen ook vermoord zijn om hun ideeën. Maar bovenal ziet hij de dood als alternatief voor onreinheid. Liever dood dan onrein. Gaat uw gang, gij voortreffelijke stadhouders, die in de ogen van het volk veel beter zult zijn, indien gij christenen aan de volksgunst offert, pijnigt, foltert, veroordeeld, vermorzelt ons: uw onrechtvaardigheid is een bewijs van onze onschuld. (…) toegeven, dat verlies der reinheid bij ons voor erger geldt dan elke straf, ja zelfs dan elke vorm van doodstraf. En toch baat uw meest uitgelezen wreedheid niets, zij is veeleer een propagandamiddel voor onze secte. Elke male dat gij ons wegmaait, worden wij talrijker: zaad is het bloed der Christenen!30 Dood de dood, overwint God. Met deze hoopgevende woorden sluit Tertullianus zijn Apologeticum dan ook af: Voor deze daad(de marteldood) worden immers alle zonden vergeven. Dit is de reden waarom wij u terstond onzen dank betuigen voor uw vonnissen. Zulk een tegenstelling bestaat er tussen het goddelijke en het menselijke: wanneer gij ons veroordeeld, spreekt God ons vrij.31
6.Mohrmann blz LXII, hetzelfde standpunt, waar ook naar verwezen wordt, vind men bij Heize en Lortz
17. Plato – Symposium 202d, de demonen zijn wezens die tussen de goden en mensen staan.
