H3. Christenen in de samenleving
U moet uzelf niet aanpassen aan deze wereld, maar veranderen door uw gezindheid te vernieuwen, om zo te ontdekken wat God van u wil en wat goed, volmaakt en hem welgevallig is1
Als christen sta je midden in een wereld, maar je bent geen deel van de wereld. Je gelooft in een God, en dat maakt je anders. Voor de christenen in de eerste eeuwen was dat een dagelijkse realiteit. Ze leefden in een wereld vol afgoden, en moesten kiezen in hoeverre ze meededen met de wereld, en in hoeverre ze zich afwezig hielden. Ieder maakte zo zijn eigen keuzes. Net als vandaag de dag had je mensen die vrij gematigd zijn, maar ook hele extreme mensen. Als je naar de vroege kerk in Noord-Afrika kijkt, is Tertullianus de toonaangevende auteur. Hij heeft meerdere geschriften geschreven over de keuzes die je zou moeten maken als christen. Probleem met Tertullianus echter, is dat hij in het jaar 207 overstapt op het montanisme. Een extreme stroming die uiteindelijk los kwam te staan van de kerk. Deze stroming was nogal gericht op de eindtijd. Jezus zou spoedig terugkeren, en het past om je totaal af te zonderen. Het martelaarschap werd hoog geprezen. Met deze kanttekening in het achterhoofd kan er gekeken worden aan de geschriften van Tertullianus.
Er kan een tweedeling gemaakt worden in de beroepen die je als christen niet mag uitoefenen. Ten eerste heb je de beroepen die qua moreel niet passen bij een christen. Je kan geen koppelaar of gladiator zijn. Ten tweede zijn er beroepen die niet uitgeoefend kunnen worden door een christen, omdat ze teveel verweven zijn met afgodendienst. Het klassieke voorbeeld is het leraarschap. Als leraar zal je ook moeten onderwijzen in mythologie, en de Romeinse goden. Als christen kan je dat niet doen. Moreover, we must inquire likewise touching schoolmasters; nor only of them, but also all other professors of literature. Nay, on the contrary, we must not doubt that they are in affinity with manifold idolatry: first, in that it is necessary for them to preach the gods of the nations, to express their names, genealogies, honourable distinctions, all and singular.2 Toch zie je dat een andere kerkvader, Origines, in zijn jonge jaren leraar wordt om zo zijn familie te kunnen onderhouden.
Ook de politiek is omstreden. Net als het leger. Het is noodzakelijk, maar als christen heb je er niets mee te maken. Ook alle beroepen in de handel zijn omstreden, omdat ze gericht zijn op het maken van winst. Aldus Tertullianus. Probleem met al deze dingen blijft ‘de bekeerling’. Als een soldaat zich bekeert, mag hij dan in het leger blijven? Of een slager die ook voor offervlees voor afgoden verzorgt. Mag hij zijn beroep blijven uitoefenen? Als antwoord hierop wordt Paulus geciteerd ‘laat ieder blijven wat hij was toen hij geroepen werd. Wanneer u als slaaf geroepen bent, moet u dat niets kunnen schelen.’3 Maar een christen mag er niet voor kiezen om dat beroep uit te gaan oefenen, enkel als hij het al deed op het moment van zijn bekering, dan is het akkoord. Zo heeft elk beroep wel een link met afgodendienst, en kan je als christen eigenlijk niet gewoon deel uitmaken van een samenleving. H.B. Workman geeft in zijn boek een citaat van Dhr. Milman, die dit probleem mooi verwoord heeft: Paganism met him in every form, in every quarter, in every act and function of every day’s business; nor merely in the graver offices of the state, but in the civil and military acts of public man; in the senate which commenced its deliberations with sacrifice, in the camp, the centre of which was a consecrated temple. The pagan’s domestic hearth was guarded by the Penates, of by the ancestral gods of his family or tribe; by land he travelled under the protection of one tutelary divinity, by sea of another; the birth, the bridal, the funeral had each its presiding deity; the very commonest household utensils were cast in mythological forms; he could scarcely drink without being reminded of libations to the gods; and the language itself was impregnated with constant allusions of the popular religion.4
Ook in de ‘brief aan Diognetus’ uit de tweede eeuw komt een soortgelijk betoog voor: To sum up all in one word--what the soul is in the body, that are Christians in the world. The soul is dispersed through all the members of the body, and Christians are scattered through all the cities of the world. The soul dwells in the body, yet is not of the body; and Christians dwell in the world, yet are not of the world. The invisible soul is guarded by the visible body, and Christians are known indeed to be in the world, but their godliness remains invisible5. Een christen leeft een schizofreen leven. Met een been in de wereld, en met een been in de hemel. Want ze moeten wel deel blijven uitmaken van de samenleving. Tertullianus schrijft in zijn apologeticum: Maar wij worden ervan beschuldigd, ook nog op een andere wijze u schade te berokkenen; men beweerd immers, dat wij nutteloos zijn voor het economisch leven. Hoe zou dat mogelijk zijn? Wij, mensen die met u leven, die hetzelfde voedsel gebruiken, dezelfde kleren dragen, mensen met dezelfde levensbehoeften! Wij zijn immers geen Brahmanen of Indische gymnosophisten, geen bosbewoners of mensen, die buiten het leven staan. (…) zo wonen wij amen met u in deze wereld en laten niet na, uw forum, uw weekmarkten en verder plaatsen van handel en verkeer te bezoeken. Wij bevaren met u de zeeën, wij dienen met u in het leger, wij bewerken de aarde en drijven handel; de voortbrengsels van onze kunstvaardigheid en van ons handwerk brengen wij op de markt en bieden ze u te koop aan te uwen nutte.6
Opvallend is hier dat Tertullianus, ter wille van zijn betoog, zijn extreme denkbeelden (die hij elders verdedigd) matigt. Waarschijnlijk is het beeld wat hij hier schetst meer in overeenstemming met de werkelijkheid voor de meerderheid van de christenen. Maar ook in dit betoog geeft hij duidelijk aan waar voor hem een grens ligt. Nu moet ik toch toegeven dat er wellicht bepaalde mensen zijn, die zich kunnen beklagen over de onproductiviteit der Christenen. In de eerste plaats zullen dat de koppelaars zijn, de verleiders, de souteneurs, dan verder de sluipmoordenaars, de gifmengers, de tovenaars; verder nog de offerschouwers, waarzeggers en astrologen.7
Een beroep dat even extra aandacht verdient is de soldaat. Mag je deel uitmaken van het leger? Deze vraag was niet zozeer theologisch, maar vooral ook praktisch. Als je in het leger zit, kom je afgodendienst tegen. Als centurion moet je bepaalde offers brengen, en zeker in de tweede en derde eeuw, want toen was het mithraisisme8 de grootste godsdienst in het leger. Zo is er ons een verhaal overgeleverd over een centurion, Marcellus, die aanwezig is bij het offeren. Hij kan het niet aanzien, en roept: I am a soldier of Jesus Christ, the eternal King, I have done with fighting for your emperors. I despise the worship of deaf and dumb gods of wood and stone. If the terms of service are such that one is bound to offer sacrifices to gods and emperors, then I refuse to be a soldier9. Uiteraard word dit niet geaccepteerd, en hij wordt onthoofd. Voor Tertullianus ligt dit heel dicht bij het hart. Hij is geboren als zoon van een centurio proconsularis, een subaltern officier van het Romeinse garnizoen.10 In zijn boek over afgodendienst, De idolatria, schrijft hij heel kort even iets over het leger. Ook op andere plaatsen maakt hij zijn mening duidelijk kenbaar. But now inquiry is made about this point, whether a believer may turn himself unto military service, and whether the military may be admitted unto the faith, even the rank and file, or each inferior grade, to whom there is no necessity for taking part in sacrifices or capital punishments. There is no agreement between the divine and the human sacrament, the standard of Christ and the standard of the devil, the camp of light and the camp of darkness. One soul cannot be due to two masters-God and Caesar. (...). But how will a Christian man war, nay, how will he serve even in peace, without a sword, which the Lord has taken away?11
Daarnaast zijn er veel meer instructies in omloop. Ook als je niet aan het werk bent, loert de afgodendienst overal op je. Vooral de openbare spelen zijn des duivels. De openbare baden kunnen ook niet, maar als jongeren naar een gymnasium (sportzaal met ook openbare baden erbij) gaan, moet dat kunnen. Het is voor jongeren namelijk belangrijk om te sporten. Alleen zijn ook daarop weer een aantal uitzonderingen. Zeker voor de meisjes. De vorming van het gezin gaat volgens het Romeinse recht. Ook de huwelijksprocedure blijft bijna hetzelfde. Enkel de offers zijn eruit gehaald. Maar er wordt wel bij vermeld dat een huwelijk eigenlijk onder christenen hoort. Een huwelijk met een heiden is niet geaccepteerd. Ook echtscheiding en abortus mag niet. Opvallend is dat de christenen in de eerste eeuwen nergens een standpunt innemen tegen slavernij. Ook wordt nergens gesproken tegen de kloof tussen arm en rijk. Blijkbaar was dit iets waarin men gewoon met de samenleving meedeed. Concluderend: alle christenen moeten hun eigen keuzes maken. Die keuzes verschillen per persoon. Veel hierover is geschreven door Tertullianus, die een heel extreme mening heeft. De meerderheid der christenen zal gematigder zijn geweest. Toch is het heel lastig voor christenen om normaal met de samenleving mee te doen. Overal om hen heen is afgodendienst.
2.Tertullianus - De idolatria X
4.Milman, geciteerd in ‘persecution in the early church’ – Herbert B. Workman blz 67
5.Brief aan Diognetus VI – auteur onbekend
8.De verering van Mithrais was een mystieke godsdienst, afkomstig uit het oosten.
9."The Passion of Marcellus and Cassian"
10.Hieronymus – De vir. Ill. 53
11.Tertullianus – De idolatria XIX